“Is Antoine d’r niet?” vroeg de dame aan de vervangster van Antoine.
“Nee.” zei deze.
“O.” zei de dame. Ze legde een in krimpfolie verpakt boek op de toonbank.
“Die kom ik terugbrengen.” zei ze. “Ik had hem al.”
“Heeft u een bonnetje?” informeerde de vervangster.
De dame legde gechoqueerd een hand op de rand van de kassa.
“Een bonnetje?” vroeg ze. “Maar lief kind, dat hoeft van Antoine nooit.” Ze bracht de hand naar haar keel. “Ik kom hier elke twee dagen een boek kopen. Antoine kent me. Ik ben Annelies.”
De laatste woorden sprak ze heel nadrukkelijk uit. Het waren toverwoorden. De vervangster van Antoine pakte het boek en keek op de achterzijde.
“Negentien negentig.” hielp de dame haar. “Ik heb een dubbeltje terug.”
[“Is Antoine d’r morgen weer?” wilde de dame weten bij het opbergen van het geld. De vervangster knikte. “Mooi.” zei ze.]
Waarom koopt Annelies een boek dat ze al heeft?
{Mowl: kijk, dat vroeg ik me dus ook af.}
Ja, die Annelies, zo doet ze dat!
{Mowl: je kent haar?}