Regelmatig zie ik ze op het eerste perron van station Z, de grijze man met grijze borstelsnor op zijn rollator, de behoofddoekte vrouw op het bankje ernaast en het spelende kind. Ze wachten op niemand en hoeven niet weg – ze zijn daar nu eenmaal.
Als het meisje zich verstopt, bedekt de man zijn ogen met een hand en telt: “Ien, twie, drie…” tot: “Aktien, nekentien, twientig.”
De man haalt de hand van zijn ogen en kijkt rond. Zogenaamd ziet hij het meisje niet achter het wachthuisje. Tot ze zichzelf verraadt en de man wijst: “Ja, ja!” zegt hij dan. De vrouw glimlacht.
Als er een trein komt, blijven ze zitten. Reizigers stappen uit en in, maar zij maken geen aanstalten. Ze wachten op niemand. Ze hoeven niet weg. Ze zijn hier nu eenmaal.
[Ik kijk ze na terwijl ik weg word gevoerd. Bijna ben ik jaloers.]
De treinen die wegrijden uit Z zijn het toeristische hoogtepunt van Z?
{Mowl: en zij die daar aankomen, natuurlijk.}
Quite touching.
{Mowl: alleen al om te zien.}