Wat een griezel. dacht ik – en dat denk ik niet gauw.
De jongen (vale spijkerbroek en grauw geworden gewatteerde jas – maar dat was niet het griezelige aan hem) was met zijn hamburger aan een tafeltje naast me gaan zitten. Hij legde het broodje neer en haalde een schrijfblok en een pen uit een plastic tas. Met korte en driftige halen begon hij te schrijven. Daarna pakte hij een agenda en maakte daar een notitie in. Ondertussen bleef hij me strak aankijken. (Dat was ’t griezelige.)
Met zijn ogen nog steeds gepind op mij zette de jongen daarna alles weer in de tas, pakte zijn hamburger op en liep weg, de kruising over, de straat in. En dat was dat.
[Toen vanmorgen de deuren van de trein sloten en het voertuig in beweging kwam, zag ik in mijn ooghoek iets vaals en grauw zitten. De plastic tas op de stoel ervoor kwam me bekend voor. Ik voelde ogen priemen en huiverde.]
Het zal wel een weblogger geweest zijn. Creepy…
{Mowl: denk jij dat ook al?}
Soms zijn mijn gedachten iets minder uniek dan anders.
{Mowl: zelden.}
Soms lijkt er voldoende reden die opvatting te bestrijden.
{Mowl: vertel}
Bloggers, je komt ze ook overal tegen.
{Mowl: zou je denken?}
ik was het
{Mowl: nou snap ik die fascinatie.}
bij wie?
{Mowl: bij die jongen — bij jou dus.}
Je kon ook de andere kant opkijken.
{Mowl: dat deed ik. Nou ja, bijna.}
You wouldn’t have noticed
all this if you hadn’t been
staring yourself, would you ?
{Mowl: da’s anders.}