“Ik kon toch niet ruiken dat hij Duits was?” zei het meisje. De verontwaardiging die ze uitspoog weerkaatste in het gezicht van haar vriendin, die verder alles over zich heen zou laten komen.
“Hij had geen woord gezegd toen hij afrekende,” verhelderde ze, nog steeds gebelgd, “dus vroeg ik hem gewoon in het Nederlands of hij een tas wilde.” Ze snoof. “Hij keek me aan alsof ik Chinees sprak, maar hij zei niks.”
Ze haalde de kauwgom uit haar mond, die de smaak moest zijn verloren.
“Ik kon toch niet ruiken dat hij Duits was?” korzelde ze nog maar eens.
“En toen hij wat zei over een Tüte heb ik er zo één voor hem neergekwakt.” ging ze verder. “Hij mocht hem hebben van me.”
Haar stem zakte.
“Ik kon toch niet ruiken dat hij Duits was?” zei ze.
Nu snoof haar vriendin.
“Ruiken niet,” zei ze, “maar wel zien.”