Ik keek dus eigenlijk achterom omdat Brrrr wat gezegd had.
’k Weet geeneens meer wat, maar ik draaide er wel mijn hoofd door en zag iets achter me — ’k weet geeneens meer wat. Maar dat doet ’r ook allemaal niet toe.
Want d’r had een man achter ons gelopen, een zwerver, die ons gesmiespel en omkijken te ver vond gaan.
“Ik ben niet gek, hoor!” spuugde hij. “’k Weet heus wel wat er allemaal over mij wordt gekletst!” En mopperend baande hij langszij.
[Brrrr en ik keken mekaar aan. “’k Weet ineens helemaal niet meer wat ik eigenlijk wilde zeggen.” zei hij. Ik dacht na, maar kon ’m ook niet meer helpen. ’k Was ’t in enen kwijt.]
Het zal toch wel iets over die zwerver geweest zijn.
{Mowl: nee, nee, nee — we praten nooit over andere mensen. Niet waar ze bij zijn, tenminste.}
Kort lontje.
{Mowl: hij kende ons niet, denk ik.}
Poor devil.
{Mowl: arm, ja. Duivel, nee.}
Die man had zeker een minderwaardigheidscomplex.
{Mowl: of was door ervaring wijs geworden.}
sommige mensen zijn zooo egocentrisch.
{Mowl: andere mensen dan toch, hè?}