Eerst was d’r niks aan de hand. Toen kreeg de man van de tabakszaak kanker. Het lot is cynisch.
In het begin zag je hem nog wandelen met zijn vrouw en hun hondje, maar op een gegeven moment verdween hij uit de straat. En ook in de winkel kwam hij niet meer.
Op een dag was de zaak gesloten. Vanwege familie-omstandigheden stond er op de deur geplakt. Het briefje bleef een kleine week hangen. Daarna ging de winkel weer open. De vrouw verkocht nu de sigaren en sigaretten. En ’s avonds wandelde ze met het hondje.
Ze was boos geworden. Boos op elk pakje sigaretten dat ze verkocht. Boos op elke klant die er kocht.
[De sfeer werd er niet vrolijker op. Ik deed wat ik moest doen en besloot mijn rookwaar voortaan maar ergens anders te halen.]
Awwww, jij rookt?
Had altijd de idee dat je een niet-roker was.
{Mowl: dat klopt ook. Overdag.}
Als er nu nog een roker is die niet weet dat je van roken kanker krijgt, dan heeft ie wel een heel dikke plank voor zijn kop. Overigens kun je van niet roken ook kanker krijgen.
{Mowl: gezond is anders.}
Is toch toevallig niet de weduwe van Nelle?
{Mowl: waarom heb ik die niet zelf bedacht?}