Er zat een Fransman in de trein.
Dat werd eigenlijk vooral duidelijk door de vrouw tegenover hem, die een uitgebreide éénrichtingsconversatie in het Frans met hem voerde – voorwaar niet haar moederstaal, overigens. De mijne ook niet, laat dat gezegd zijn. Maar daar gaat het niet om.
Af en toe reageerde de man door lichtelijk geërgerd te gebaren en iets zachts en knorrigs te zeggen. In het Frans, dacht ik ook. Maar dat kon ik niet verstaan – te zacht. Bij nader inzien wist ik geeneens zeker of het wel Frans was, maar zo klonk het in elk geval voor mij. En daar gaat het om.
Hij heeft het duidelijk niet naar zijn zin, meende ik. Ik keek de man nog even aan.
Maar hij heeft wel een Tom Ford-bril, zag ik.
[Het leven mag nog zo beroerd lijken – met de juiste accessoires valt er altijd nog wel iets van te maken.]
Misschien lag ie wel te slapen achter zijn zonnebril en waren zijn gebaren zoiets wat je ook kan zien als je hond of kat diep ligt te slapen. Dromend over eindeloze stilte en weidse vlakten zonder pseudofrans geratel. Of zoiets.
{Mowl: maar met bril.}
Wie is Tom Ford?
{Mowl: mode-ontwerper. Eerst bij Gucci, later voor zichzelf. En nu niet vragen wie Gucci is.}
Had ’ie niet beter een tas van Louis Vuitton kunnen hebben, om die vrouw mee stil te meppen?
{Mowl: o, die vind ik zo lelijk.}
Verstond ie wel echt frans?
{Mowl: hij deed wel alsof. Of zij deed alsof.}
Het leven is dus gemakkelijker met een merkbril? Ook als er een vervelende vrouw in het Frans tegen je aan zit te ouwehoeren?
{Mowl: dan heb je nog altijd die bril.}
Zo ken ik ons homo’s weer.
{Mowl: we zijn nu eenmaal zo.}