Ik kon drie redenen bedenken waarom ik de man niet kon verstaan: allereerst stond er een spatscherm tussen ons, dan droeg hij nog een mondkapje en tenslotte mompelde hij.
“U zakt steeds weg,” zei ik, nadat ik al een paar keer had gevraagd of hij wilde herhalen wat hij zei, “ik heb alleen het begin gehoord.”
Wat was bedoeld als een milde opmerking deed hem slechts monkelen. Het werd nog eens gevolgd door iets onbevattelijks.
“Ik begrijp u niet,” zei ik ietwat nadrukkelijk, maar nog steeds welgemanierd. De man bleef grijnzen.
“Misschien wil ik dat wel,” zei hij.
“Pardon?” deed ik. Hij knikte en wees naar zijn masker.
“Het is zo grappig om mensen te laten gissen naar je woorden,” grinnikte hij. “Ik vermaak me kostelijk, dezer dagen.” Ik zag het in zijn ogen: hij vond het allemaal buitengewoon kluchtig.
Gelukkig hoorde hij niet wat ik zei toen hij vertrok.