
Veel is in de maneschijn der herinnering schoner dan in het zonlicht der werkelijkheid. Peter Sirius
“Mama! Een enge man!”
Ik keek op en zag een priemende vinger van een jongetje in een winkelwagen op mij gericht. De moeder geneerde zich duidelijk.
“Dat is geen enge man.” siste ze iets te hoorbaar.
“Wel!” riep het jongetje. “Wel een enge man!” De moeder duwde schutterend glimlachend haar wagentje verder. Ik ging door met mijn boodschappen.
“Mama! Een enge man!” hoorde ik het jongetje weer roepen. Ik keek op en zag hoe het prikte naar iemand anders.
[‘Gelukkig‘ dacht ik. Voor een ogenblik was ik bijna aan mezelf gaan twijfelen. Tegen beter weten in, maar toch.]
Oh nee, zo’n eng kind!
{Mowl: in elk geval een jongetje.}
Yuk, kinderen.
{Mowl: ze zullen best wel ergens nuttig voor zijn.}
en dan is er nog het verschil tussen een enge man en een vieze man. Ik weet alleen niet of kinderen dat verschil zien
{Mowl: jawel, hoor. Kinderen vinden vies niet eng. Kinderen zijn zelf vaak vies.}
Ohjee! Leg dat maar eens uit aan je gezelschap 🙂
{Mowl: ik winkelde alleen.}
Terwijl ze ’m net had uitgelegd dat ’ie niet met enge mannen mee moest gaan…
{Mowl: maar stiekem zoekt ie ze op, wou je zeggen?}
“René! Een eng kind!”
{Mowl: dat zeiden ze vroeger ook al. Maar dan met een komma in plaats van een uitroepteken.}