|
“Soms zou ik wel es willen weten wie ik ben.” peinsde ik.
“Is ’t weer zo ver?” zuchtte Brrrr.
“Stil nou.” zei ik, “Ik ben serieus.” Daarbij keek ik zeer ernstig. “Ben ik nou wie ik ben alleen vanwege ’t werk wat ik doe of ben ik meer dan dat?”
“Laat me es raden.” zei Brrrr. “Dat laatste?”
“Juist!” zei ik. “En ik zal je nog meer vertellen: ik weet wie ik ben.” Ik wachtte even, maar Brrrr leek niet van plan aan ’t raadseltje mee te willen doen. Snel maakte ik van de stilte ’n aanloopje. “Ik — ben — ’n — schrijver!”
De echo van m’n woorden dreunden door in m’n eigen hoofd.
“Dat heb ik altijd al es willen zeggen.” zei ik. “Ik ben ’n schrijver.”
[Ik fluisterde de laatste woorden bekans, zo heilig waren ze ineens.]
Dat ben je! En ik ben een bewonderaar-lezer.
{Mowl: ’t besef groeit langzaam.}
Ik zou het niet durven herhalen.
{Mowl: dan moet je dat maar niet doen.}
Verder dan 12 regeltjes kom je ook meestal niet Cees…
{Mowl: o, ik dacht dat homo’s vals zijn.}
14, Bernd Ebbo, een sonnet heeft 14 regels. Maar misschien moet je uit de ruim 30 boeken die ik publiceerde ook eens naar het proza kijken, dan ligt mijn gemiddelde meteen een stuk hoger.
{Mowl: tja, hij vroeg d’r om.}