Op het grasveldje hupten van die zwarte vogels. Geen kraaien, meende ik: die dacht ik groter. Merels, of zo. Lijsters, misschien. Was ik maar een vogelaar, dacht ik. Dan had ik het wel geweten. Het moet zo mooi zijn om ergens verstand van te hebben, leek me.
Hoe het ook zij: ze hupten in paartjes, die vogels. En dan was er de ene, waarvan ik veronderstelde dat het de moeder was, die de ander, het jong dan wel, voerde door met haar snavels iets in het bekje te proppen. Een worm of zo. Ondertussen hield ze iedereen die voorbijliep strak in de gaten.
Dat is het, dacht ik daar, staand aan het veldje, Meer is het leven niet dan dit: voeden en gevoed worden. Tevreden met deze gedachte ging ik verder, de merels of lijsters of wat achterlatend.
[Hoe zouden ze mij bekijken? vroeg ik me alvast af voor een later moment.]
Hadden ze grijze kopjes? Dan waren het kauwen! http://www.vogelbescherming.nl/vogels_kijken/vogelgids/zoekresultaat/detailpagina/q/vogel/97
Kijk, met zulke informatie ben ik ook weer wat slimmer geworden.
Ik denk dat ze jou best wel kunnen inschatten als lid van de familie der Hominidae.
{Mowl: alleen al vanwege die rare kleren.}
Denk meer zoiets als: Daar loopt het toekomstige voer voor de pieren van mijn achter-achter-achter-achter-achter-achter-achterkleinkinderen….
{Mowl: ik laat me verbranden.}
[Hoe zouden ze mij bekijken? vroeg ik me alvast af voor ‘n later moment.] > ik denk dat ze dachten ‘wat is dat voor vreemde vogel?’ 😉
{Mowl: ze hebben mensenkennis, die beesten.}