
“We gaan naar de kust,” had Lief gezegd. Of, laat ik eerlijk zijn, hij had het minder stellig geponeerd. Het was een vraag geweest, een voorstel, dat me – dat ons zou moeten doorluchten.
Er is teveel dood om ons heen, namelijk. Ik zei het nog tegen Lief: “Het gaat goed met ons, en nu lijkt de wereld daaromheen geleidelijk ineen te storten.” Het is zeker waar: de kring van geliefden om ons heen dreigt opmerkelijk snel te krimpen. “Er blijft haast niemand over,” zei ik.
Hij had gelijk. Over de kust, bedoel ik. Want toen we terugkeerden waren we uitgeblazen. En lag er een brief op de mat.
“Mijn vaccinatie,” las ik, “ik ben eindelijk uitgenodigd.”
We gingen aan tafel zitten. De brief ging steeds weer door mijn vingers.
“Dus ik mag blijven leven,” zei ik dan.
Lief pakte mijn hand.
“Ik weet het,” zei hij, “het is niet eerlijk.”