Er werd aan de bel getrokken. Ik deed de deur open. Daar stonden een puberjongen en een pubermeisje, rode zakdoek om de nek geknoopt. Hun gegiechel maakte het onwaarschijnlijk dat het zich om twee Jonge Pioniers handelde.
“Loten kopen voor de scouting, m’neer?” vroeg de puberjongen toen hij mij opmerkte. Ah, padvinders.
“Nee.” zei ik geroutineerd. Het tweetal wilde al weglopen toen de jongen zich bedacht.
“Waarom niet, m’neer?” vroeg hij nog voor ik de deur weer had kunnen sluiten.
“Waarom niet?” Ik was niet beducht op een tegenoffensief van de puistende page.
“Van uw afwijzing kan ik leren, m’neer.” zei de jongen. “Voor een volgende keer.”
[Ik brabbelde iets onsamenhangends en voelde hoe mijn jukbeenderen begonnen te gloeien. Vergiste ik me nou of keek de knaap net iets te geamuseerd?]
Mag ik niet vanwege mijn religie?
{Mowl: die onthou ik.}
Genant eigenlijk, om de focus even van de scouting-boy naar de schrijver te verleggen.
{Mowl: precies, dat moet ie niet doen.}
Ja, waarom koop jij eigenlijk geen loten voor de Scouting?
{Mowl: als ik zeg dat ik niet geef aan een paramilitaire organisatie voor kinderen, geloof je dat dan?}
Goede instelling van die jongeren!
{Mowl: één jongen, Steve. Één.}
Dat is er eentje die volgens mij later in de zakenwereld terecht komt. 🙂
{Mowl: denk je? Ik vond hem toch wel aardig, hoor.}