Ze had gevraagd of ik haar wilde helpen met het voeren van oud brood aan de vogels in het park.
“Ik had het mijn vriend wel gevraagd,” zei ze, “maar die is gestoord. Komt door de kalium.”
“Kalium?” vroeg ik. “Hoe bedoel je?” Ze haalde haar schouders op.
“Weet ik veel.” zei ze. “Hij stalkt me.” Ze herstelde zichzelf toen ze mijn gezicht zag. “Nou ja, hij belt duizend keer op een dag. Dat is toch stalken?”
“Misschien is hij gewoon bezorgd.” zei ik. Ze gooide een sneetje naar de ganzen.
“Zal best.” zei ze. “Maar ik druk hem toch weg. Hij is gestoord.”
Ze beet op haar lip.
“Je houdt toch wel van hem?” probeerde ik. Ze stopte met voeren, haar hand nog in de zak.
“Jawel.” zei ze. Het klonk niet overtuigend.
Dan gooide ze weer wat brood naar de vogels.
“Het is die kalium, hè.” zei ze.
It seems to me that the kalium has touched her slightly too.