“Wat een klotezooi.” waren de woorden waarmee een mij onbekende, grote, zwarte man naast me kwam lopen. Ik keek hem aan. De man zag boos. Hij wachtte niet op een reactie.
“Van de reclassering moet ik ’n uitkering aanvragen. Zegt dat mokkeltje van de sociale dienst dat ik dat ik dit moet doen en dat moet doen – alsof ik dat weet: ik ben vier jaar weggeweest.” Hij schudde zijn hoofd. “Klotezooi.” herhaalde hij.
Ondanks zijn boosheid leek de man niet onvriendelijk. Dat maakte het heel wat eenvoudiger ons contact te verdiepen.
“Maar is het wel goedgekomen?” vroeg ik (waarbij ik vooringenomen genoeg was om ervoor te waken zo neutraal mogelijk te klinken tegenover een grote, zwarte, en naar nu bleek, ex-delinquent). De vraag moest nog even landen, zag ik. De lippen van de man en de hoeken van zijn ogen trilden licht. Dan brak een glimlach door op zijn gezicht.
“Natuurlijk.” zei hij. “En dat is wat telt, toch?”
[“Ik mag jou wel.” besloot hij toen. “Zullen we ergens een broodje gaan eten?”]
Mowl als reïntegratieconsulent.
{Mowl: als wat niet?}
Voor zo een broodje had ik een delinquentenverleden geveinsd. Nu al heimwee!
{Mowl: ken je deze niet?}
’n grote zwarte man?
Is ‘ie niet een maandje te laat……?!
{Mowl: hij droeg geen maillot, als je dat bedoelt.}
Schuilt er niet in ieder mens iets goeds en in ieder mens iets kwaads..
{Mowl: zelfs ik ontkom niet aan deze regel.}
Better keep your
wits about you.
{Mowl: ik beloof voorzichtig te blijven.}