
Onze gedachten zijn als vogels, wij volgen hun vlucht, maar niemand weet, waar zij hun nesten hebben. Antoon Vloemans
Verderop zag ik een man in een lichte jas over de straat lopen. Hij gebaarde wild om zich heen en riep iets wat ik niet kon verstaan. Als vanzelf vertraagde ik mijn gang. Je weet maar nooit.
De man leek aangedaan. Onrustig liep hij heen en weer.
“Wat een klerezooi!” riep de man toen ik op gehoorsafstand was. Ik haalde diep adem. Toen zag ik dat ie een telefoon tegen zijn oor drukte. Hij had het niet tegen mij.
“Dit is de tweede keer dat mijn auto gestolen is!” tierde hij. “Ik had deze net drie maanden!”
Ik ademde uit en hervatte mijn gebruikelijke fietstempo. Bij het passeren groette ik de man beleefd. Hij reageerde niet.
[Het zijn zware tijden voor fatsoen en moraal, dat weet ik. Maar dit had ik niet verwacht. Niet in onze straat. Een man die niet teruggroet.]
Quick wit.
{Mowl: het is een gave.}
Ohjee. Zelfs daar woon je niet veilig?
{Mowl: ik vrees het.}
Hij was waarschijnlijk jaloers op je fiets.
{Mowl: zelfs dát had ie beschaafd kunnen verpakken.}
Give the man a break.
He was calling his insurance
and do you know what that means ?
Have a good day.
Possum.
{Mowl: natuurlijk — ‘verzekering’.}
Abject, dat is het!
{Mowl: het volk rukt op.}