Het had van Tati kunnen komen.
Nadat de laatste renners van de hardloopwedstrijd voorbij waren gelopen (wees gerust: ik was er stomtoevallig tussen verzeild geraakt) verscheen er een man in maillot en met startnummer in de straat.
Hij was dolende, dat was duidelijk. Hij maakte een rondje op het pleintje, kennelijk in afwachting van een goddelijke ingeving of aanwijzing welke kant heen te gaan.
“Daarheen!” wees ik bij gebrek aan een Almachtige. De man liep prompt de andere kant op.
“Sukkel.” mompelde ik. Gelukkig hoorde niemand me.
[Het was daarbij mogelijk een voorbarige conclusie van mij, overwoog ik later. Misschien wist hij wel gewoon een kortere weg.]
Wie ben jij om mensen van goddelijke aanwijzingen te voorzien?
{Mowl: als ik ’t niet deed, deed Niemand ’t.}
De weg kwijt, dus …
{Mowl: ik heb ‘m in elk geval niet meer teruggezien.}