In de kamer stonden vier bedden. Tussen de bedden stonden metalen kasten opgesteld die het vertrek in vakken verdeelden.
Op één van de kasten was een grote poster van een vrouwelijk naaktmodel geplakt. Aan de kast daar tegenover hing een uniform van het bataljon. De knopen waren afgeplakt met isolatieband. Bij de derde stond een aantal tweeliterflessen cola op een klein bureau.
In het laatste compartiment stond de bijbel in een eenvoudig boekenkastje. Het bed was als enige helemaal afgehaald. Ik keek de luitenant aan.
“Oeroezgan.” zei hij alleen.
[Dat was het woord, die dag, op de witbesneeuwde kazerne.]
Ik dacht dat die Bijbel daarginds vast goed van pas kwam…
{Mowl: dat en Coca Cola.}