Met een angstaanjagend gemauw kondigde zich één van onze katten aan – het moest óf Mies, óf Zus zijn: Pim sliep zoals altijd.
“Klinkt als een muis.” vond Brrrr. Ik knikte.
“Minstens.” zei ik. Ik herinnerde me dat ze ook al eens met een konijn waren thuisgekomen.
“Het zal toch niet.” aarzelde Brrrr, die hetzelfde dacht.
Het luikje klepperde. Het was Zus. Ze snelde het trapje af, de buit was nog onzichtbaar. Ik liep in haar richting. Toen bezag ik haar prooi.
“Een vlinder.” zag ik. “Een mot.”
Het insect miste een voelspriet en enkele pootjes. Zus was apetrots.
“Muts.” zei Brrrr.
“Ja.” zei ik. “Muts.”
[Poezen als Zus geven haar soort een slechte naam. Maar ze kan d’r niks an doen. Ze is nu eenmaal zo.]
Die conclusie is wel heel erg makkelijk. Dan verandert ze maar. Dat moeten wij ook.
{Mowl: je bent van harte uitgenodigd het karwei op je te nemen. Je faalt, dat kan ik je verzekeren.}
Poes ‘Koe’ geeft ons niet eens de tijd om zo’n beestje te redden. Motten, vliegen, muggen gaan hap slik naar binnen.
{Mowl: het monster.}