|
“Zo.” zei Tante en zette daarmee ’n doosje voor me neer. “Nooit gebruikt. Maak maar open.”
“Zo.” zei ik toen ik ’n kleine verrekijker uit de verpakking haalde. Ik keek ermee naar de andere kant van ’t plein. “Zo.” zei ik, onder de indruk van de vergroting.
Ik had Tante verteld van onze Ameland-vakantie. En dat we halve vogelaars waren geworden.
“Maar de volgende keer,” zei ik, “kopen we eerst ’n stel verrekijkers.”
“Wacht es.” peinsde Tante. “Ik heb d’r, geloof ik, nog één.” Ze stond op en liep naar de kast. Al snel vond ze wat ze zocht. “Zo.” zei ze.
[“Zo.” zei Tante, toen ze ’t kijkertje weer van me had teruggenomen, ingepakt en in de kast opgeborgen. Ze ging weer zitten. “Koffie?” vroeg ze.]
Ik bedoel wel de vogels in de stad of in de vrije natuur hé?
{Mowl: afgezien van ’n dooie scholekster vliegt d’r nog zat.}
Zijn er dan nog vogels genoeg om te begluren?
{Mowl: hebben jullie geen poelier dan?}
Maar dat schreef sÇ ook al. Soms ben ik zo afgezaagd.
{Mowl: ik dacht, ik doe mee.}
Misschien erf je hem wel.
{Mowl: ik wil ‘m ook best wel lenen.}
Weet jij al vast wat je later gaat erven.
{Mowl: ik wil ‘m ook best wel lenen.}
…………..is allemaal voor later……………………………
{Mowl: p’cies.}
Zo…
{Mowl: zo.}