|
“Ik zag ’t meteen.” zei Maarten. En hij vertelde voor de zoveelste keer z’n verhaal zoals mensen die alles voor de zoveelste keer weer herbeleven dat gewild doen.
Dat ie boven had gemaild met z’n correspondentiemaatje en dat ie, toen ie beneden kwam, z’n man levenloos had aangetroffen. Dat alles wat daarna gebeurde als in ’n waas was voltrokken, tot de crematie aan toe.
“Tweeëndertig jaar zijn we samen geweest.” zeidie. “We gingen nergens heen, dat kon ie niet meer. Elke avond zaten we kneuterig thuis.”
Hij miste ’t nu al, zag ik.
[Als ik z’n schouder raakte wist ik Atropos ook voor mij onafwendbaar.]
En vergeet Klotho en Lachesis niet.
{Mowl: ze hebben mekaar nodig.}