|
Aarzelend liep Buurjongen Senna voorbij. Ik zwaaide, maar hij zag me niet. Z’n ogen waren gefixeerd op ’t huis van Buurjongen Ties.
Ties was met z’n familie ’n paar dagen weg, wist ik. De moeder had gevraagd of we Poes Suus wilden verzorgen. ’t Kon haast niet anders of Senna wist dat ook. Toch liep ie naar de voordeur en belde aan.
Ik deed dat ook, vroeger, als kind: bij vriendjes langsgaan van wie ik wist dat ze d’r niet waren. Toch ging ik dan even kijken. Voor als d’r Iets gebeurd was waardoor ze eerder naar huis waren gekomen. Jammer genoeg gebeurde d’r nooit Iets.
Ook nu was Iets uitgebleven. De deur bleef dicht en Senna liep terug naar huis, z’n ogen gericht op de stoep. Ik herkende z’n blik.
[Alles begint met ervaren. Ik ben inmiddels toe aan herinneren.]
In je eentje de ruiten van de buren katapulteren is ook niets aan…
{Mowl: zeker niet wanneer wij de buren zijn.}
wat sneu. Ik ging altijd naar de buurjongens omdat zij wel een MSX hadden en wij niet. Op een dag was de poort dicht. De boodschap was duidelijk.
{Mowl: inderdaad — wie heeft er daarna ooit nog van MSX gehoord?}
Mooi beschreven, zo werkt(e) het.
{Mowl: ik ga zelfs langs bij mensen die dood zijn.}