
Om onduidelijke redenen had de jongen mij tot zijn gezelschap gemaakt, maar leek niet van plan aan zijn besluit een conversatie te verbinden, met als gevolg dat ik me enigszins opgelaten voelde en hem vooral probeerde te negeren zodat ik niet de verdenking van een oude viezerik op me kreeg. Op een gegeven moment speelden de zenuwen me parten en wendde ik me tot de knaap.
“Hoi,” zei ik zonder enig draaiboek. De jongen keek op.
“O, hoi,” zei hij terug, “u hoeft niet op mij te letten, hoor.”
“O,” zei ik. We waren even stil, maar het zinde me niet echt. De jongen moest dat hebben aangevoeld, want hij hernam zich.
“Mijn moeder is aan het bellen,” zei hij en knikte naar een vrouw even verderop, “en dat kan nog wel even duren.”
“Aha,” knikte ik. De jongen knikte terug.
“Ik wacht tot haar batterij leeg is,” zei hij.