De cafetaria was als enige nog open op dit tijdstip en hij was verlaten. Ik wachtte tot er iemand kwam – maar niemand liet zich zien. Ik kuchte. Misschien was er achter wel iemand die niet gehoord had dat er een klant aan de toonbank stond.
Even later kuchte ik nog een keer, nu wat harder. Ik hoorde gestommel. Daarna verscheen een man in de deuropening. Hij had een witte jas aan en twee rubberen handschoenen, die olie-achtig glommen. Ik begreep dat ik hem ergens bij gestoord had.
“Hoi.” zei ik. De man zei niks terug.
“Mag ik een zak chips?” vroeg ik. Zijn ogen vernauwden.
“Chips.” herhaalde hij, terwijl hij over de drempel stapte.
“Paprika.” vulde ik aan. Hij had nu eigenlijk willen grommen, voelde ik.
De man pakte met een handschoen een zak en legde die voor me neer. Er drupte iets op de chips.
“Twee vijftig.” zei hij.
Die quote van Koot&Bie. Geniaal!
Dankjewel. O nee, dat was niet ik.