
Ze keken zoals ik ook meteen vond dat ze moesten kijken: aarzelend en schuldbewust. Ik had er wat van gezegd, als het anders was geweest. Nou ja, waarschijnlijk niet, maar ik had het overwogen. Ergens. Misschien.
Goed dus. Ze kwamen er binnengelopen in de buurtsuper, zonder mondkapje of wat dan ook op. De ene trok zijn sjaal voor zijn gezicht, de ander bleef een beetje hulpeloos in een hoekje staan. Net goed, sukkel, dacht ik.
Die ene, die met die sjaal dus, liep naar de klantenservice, waar ze ook kraskaarten verkochten en sigaretten. Natuurlijk, dacht ik, wat maalt zo’n kind nou om zijn eigen gezondheid? Geen kapje op, maar wel peuken paffen. Natuurlijk.
“Heeft u ook mondkapjes?” vroeg hij. Het meisje schoof hem een pakje toe, dat hij afrekende.
“Kom,” knikte hij naar zijn maat, “we willen hier niemand besmetten.”
Aha! dacht ik, hier niet!
Daarna ging ik mij schamen.