Zij kwam van die kant en ik van deze. Ze was niet alleen: er liep een jongen naast haar, maar zij was het die de aandacht trok. Haar houding, denk ik, of de manier waarop ze liep.
Afijn, ik fietste haar tegemoet en ik zag hoe ze haar hand omhoog ging steken.
“Hoi,” zei ik dus maar alvast.
Ze keek verbaasd, terwijl haar hand de rest van de beweging door haar haar afmaakte.
“Kennen wij elkaar?” had ze kunnen zeggen – ik had tenminste verwacht dat ze dat had gedaan – maar ze zei het niet.
Zodat ik ook niet hoefde te liegen dat ze op iemand leek en dat ik dan met een hoofd als een vleestomaat, gebogen tussen mijn knieën, verder was getrapt, tot ik thuiskwam en me daar had kunnen verbergen.
Goddank zei ze dat niet – ze keek alleen. Maar een blik alleen wist ik nog wel te beantwoorden.