Crash’d

Het geschreven woord is een bedding die ook veel politiek wrakhout uiteindelijk naar de zee van vergetelheid voert, al moet ze er voor ondergronds gaan. Gerrit Komrij

“Je kunt altijd nog op je telefoon schrijven,” drong Lief aan, “of met pen en papier.”

Alsof ik dat niet wist – en hij had het bij het rechte eind natuurlijk, dus voelde ik me gelijk een verwend kind dat niet de pop met de juiste haren ten geschenke had gekregen.

“Nee, dat wil ik niet,” pruilde ik, terwijl ik tegelijk wist dat ik in een romantische bui niets liever dan met een kroontjespen of ganzenveer zou hebben geschreven. “Ik wil een toetsenbord.”

Het zat zo. De schootcomputer had ineens dienst geweigerd. Het malheur moest eenvoudig te verhelpen zijn, maar – zoals dat ook steevast gaat met dichtgevroren ijskasten en lekkende kranen – ik liet het liever op zijn beloop tot er een ander zou komen om me uit mijn duisternis te redden. Onderwijl aarzelde ik niet om telkens weer mijn beklag te doen over mijn woordelijke amputatie.

“Wat jij wilt,” schouderophaalde Lief.

Standaard

Sof

Een passief publiek doodt het toneelstuk zoals anitbiotica het virus. Amos Oz

Ik kon ze alleen nog horen, maar had mijn conclusies al getrokken. Daar even verder, over de brug en achter de trap naar beneden, maakte een groep jongeren zich op voor een feest. Een rave, dacht ik aan, of een illegale houseparty. Iets wat je doet wanneer je jong bent en klinkt zoals zij klonken.

Mijn glimlach kroop als vanzelf op mijn gezicht.

Het was zoals ik dacht, dacht ik, toen ik even later de horde zag keren, als ze de treden hadden beklommen en het dek opkwamen. Ze waren jong – ontegenzeglijk – en uitgelaten – zonneklaar.

Eén van de groep maakte zich los ervan en kwam op me af. Nou zul je het hebben, bekroop me.

Dat hij me over drugs zou aanspreken was onmiskenbaar, zag ik.

“Can I share a Bible with you?” vroeg hij.

“O God no,” zei ik, zonder na te hoeven denken.

Ik was ook zó teleurgesteld.

Standaard

Omkijken

De droom kan niet zonder de realiteit en de menselijke realiteit niet zonder de droom. Die ambivalentie doet de mens op de grens staan tussen twee ruimtes die hem geen van beide een onderkomen bieden. Frans Depeuter

Links stond een tentje, zag ik, een groen tentje. Net groot genoeg voor één persoon, dacht ik, en waarschijnlijk was het van de man die ik hoorde.

Hij sprak in een tong die ik niet kende, maar luid genoeg in elk geval om op te merken. Zonder dat had ik waarschijnlijk het groene tentje niet eens gezien, dat enkele meters verderop van het pad waar ik liep was neergezet in het bos. De kleur en de plek waar het stond lieten verschuiling vermoeden of tenminste de behoefte daaraan. Zo sterk, dat ik bijna wilde roepen: ‘Wees stil, ze horen je!’

Maar er was niemand om te waarschuwen, niemand die ik zag, in elk geval. Tenzij ik bleef staan, misschien, of enkele stappen het bos in zou gaan, wellicht.

Mogelijk is hij aan te bellen, dacht ik, dus liep ik door om niet te storen.

Toch keek ik nog even om.

Standaard

Jeugd van tegenwoordig

Soms denk ik: ik moet toch eens iemand tegenspreken. Zoiets brengt vuur in de conversatie en je krijgt er – nog mooier – vijanden door. Gerrit Komrij

“Kun je me verstaan?” riep hij, gedoken in een hoodie in zijn eentje langs de kant van de weg. Hij stapte flink door nu het ging duisteren en zijn gezicht was verdekt, maar zijn stem verried een goed humeur. Misschien wel te goed.

“Ik ben een oortje kwijt,” zei hij, “Vandaar. Dus noem me maar Vincent.”

Hij lachte luidop zonder geluid, alsof hij wilde wachten wat de ander ervan vond. Die reactie was onvoldoende, zo leek.

“Een oortje,” herhaalde hij, “kwijt. Net als Vincent. Dus.”

Er was geen Dus aan de andere kant.

Hij zuchtte. De grap viel harder dan verwacht.

“De schilder, man, je weet wel. Vincent.”

Het moest blijkbaar toch nog uitgelegd.

“Ja, weet ik veel, Vincent. Van die Mona Lisa, geloof ik. Ja. Van Rijn. Vincent van Rijn. Ken je die niet?”

Hij grinnikte hoofdschuddend.

“Het klopt echt hè, wat ze zeggen, over die jeugd van tegenwoordig.”

Standaard

Pelgrims

In Rome is iedereen pastoor of wil het lijken.Casanova

Het pleintje aan de Via Laurentina, op onze weg naar Vaticaanstad, droeg geen naam, net als de mannen op de bankjes. Een enkeling sliep, een ander dronk bier en geen van hen leek een bestemming te hebben.

Het was warm – het was Rome in augustus – en we hadden een bankje gevonden om er het water te drinken dat in de rugzak intussen lauw was geworden.

De jongen die voorbijkwam kreeg drie sigaretten.

Hij keek verrast en blij en liep naar een bankje even verderop. Zijn dankbaarheid voelde ongemakkelijk. Gelijk de plotselinge gift de jongen blijkbaar deed beschromen – hij deelde ze met andere pleinbezoekers. Ze liepen langs ons heen, terwijl ze de sigaretten verstopten in een naad van hun hemd.

Het was voor later, begreep ik, wanneer de tijden nog meer naar nicotine noopten.

We lesten onze dorst en zetten onze wandeltocht naar de Sint Pieter verder.

God was niet hier.

Standaard

Bordspel

Ontspanning is het zout van de arbeid. Plutarchus

Ze deden een bordspel, de twee die ik bedacht had moeder en zoon te zijn – maar ik kan me natuurlijk vergissen. Ik kende het spel vaag: er waren bordjes met afbeeldingen van mensen waarvan je, door de juiste vragen te stellen, de door je tegenstander aangewezene moest zien te raden.

De zoon – als hij dat tenminste was – kende de regels minder.

“Is het een man of een vrouw?” vroeg hij.

De moeder schudde haar hoofd.

“Het moet een ja-of-nee-vraag zijn,” hielp ze, “en als het ja is, mag je verder.”

“O ja,” zei de zoon.

De moeder keek.

“Nou?” drong ze aan.

“O ja,” zei de zoon. Hij dacht na, zo leek het. “Is het een vrouw?” ging hij.

“Ja,” zei de moeder.

Er gebeurde daarna niet veel.

“Nu mogen alle mannen weg,” zuchtte de moeder.

De zoon grinnikte.

“Dat heb ik je nog nooit eerder horen zeggen,” zei hij.

Standaard

Fahrrad

Je kunt je beter terugtrekken uit de dingen dan erin verstrikt raken. Györgyi Konràd

Toen ik mijn mond niet wist te houden, daar ging het mis.

Want nadat ze had verteld dat ze op fietsvakantie ging door Duitsland, verbrak de quarantaine van mijn tong.

“Kijk maar uit met fietsen en Duitsers,” zei ik met een geinig vertrokken je-weet-wel-waar-ik-het-over-heb-gezicht.

Ze wist het dus niet. Maar ze knikte wel, traag van onduidelijkheid.

“Omdat ze geen fietspaden hebben, daar?” probeerde ze.

Ze meende het en dat maakte me nerveus.

“Nee,” hakkelde ik verward, “vanwege fietsen. En Duitsers. Snap je?”

Haar gezicht antwoordde. Ik moest blijkbaar de hele beker legen.

“In de oorlog zijn de Duitsers er met Nederlandse fietsen vandoor gegaan,” probeerde ik zwakker.

“De oorlog?” herhaalde ze. Ik slikte.

“De Tweede Wereldoorlog,” mompelde ik.

Ze fronste. Haar hoofd schudde wat als ze me indringend bekeek.

“En dat is grappig?” deed ze.

Mijn wangen gloeiden. Ik boog mijn hoofd.

“Niet echt,” gaf ik toe. “Niet meer.”

Standaard

Twintig

Als de vlinders in je buik afsterven,
stuur je vrienden dan gele doodsbrieven. Yoko Ono

Twintig jaar later liep ik met Lief het terras van de strandtent op. Ik had er al eerder willen komen – de uitbater had mij tenslotte van bloggen geleerd.

Misschien is hij er zelf wel, hoopte ik, en kan ik hem verheugen.

Het terras oogde tamelijk leeg. We gingen zitten langs het windscherm. Er kwam meteen iemand op ons af.

“Dit is een tafel voor vier personen,” maande hij. Hij wees naar achteren. “Daar is er nog eentje voor twee. Wilt u misschien daar zitten?” Hij maakte er nog een grapje bij. “Het uitzicht is in elk geval hetzelfde.”

Lief en ik keken elkaar aan.

“Ik geloof dat we beter even verder kijken,” zei ik.

Misschien was ik ontdaan, misschien teleurgesteld – ik weet het werkelijk waar niet meer.

“Woorden gedijen beter dan herinneringen,” mijmerde ik even later hardop.

Lief omarmde me grinnikend.

“Daarom moet jij ook maar blijven schrijven.” zei hij.

Standaard

Lolletje

Het leven is een raadselachtige cirkel waarvan de omtrek zich overal bevindt en het middelpunt nergens. Emile Malespine

“Kom,” trok hij aan de riem toen de man de hellingbaan verkoos boven de naastgelegen betonnen treden. De hond – een energieke spring-in-het-veld – volgde gehoorzaam maar ongecontroleerd. De paar meter die ze moesten overbruggen naar het terrastafeltje werden begeleid door een reeks naar het scheen willekeurige correcties. Uiteindelijk kwamen ze te zitten.

“Ik ben met hem naar het strand geweest,” begon hij tegen de aangrenzende gasten. Die knikten beleefd om vooral verder te gaan met hun gesprek.

“Ik had hem losgelaten,” voorkwam hij dat, “waarna hij op iedereen afrende om mee te spelen.” Hij schudde zijn hoofd. “Hij is een echte jonge hond.”

De beleefde glimlach naast hem zag hij verder niet. In plaats rukte hij aan de lijn.

“Dat dus nooit meer,” zei hij. “Straks gaat hij nog denken dat het leven een lolletje is.”

De hond ging liggen onder de tafel.

“Daar heeft niemand wat aan,” zei de man.

Standaard

Scherm

Met het leven is het net zoals met een maaltijd. We geloven steeds dat het beste nog komen moet. Elia Barceló

“Sjonge, waar staat dat nou?”

De man was gewend om biertjes in te schenken, maar moest nu ook de bestellingen voor de cafetaria opnemen. De vrouw aan de andere kant van de bar wilde het speciale campingmenu. Met de bril aan het koordje op zijn neus tuurde hij naar het kassascherm.

“Ah,” zei hij, “daar staat het. En wilt u dan met frikandel, kaassnack, nuggets of kroket?”

“Nuggets,” zei de vrouw, die daarmee klonk alsof ze het vaker had gekozen. “En alstublieft.” Ze legde een waardebon op de toog. De man schoof zijn bril naar de punt van zijn neus en bekeek het papier van voor en achter.

“Dat is een waardebon,” zuchtte hij. De vrouw zei niks. De man draaide zich terug naar de kassa en drukte een toets in. “Kan ik alles weer opnieuw doen.”

“En mag ik dan ook twee rode slush puppies?” vroeg de vrouw erachteraan.

Standaard